London Calling

TRAINERSCONGRES: ‘Iedere dag iets nieuws bedenken’

Aanwezig namens C.A.V. Energie: Rikkert van Rhee, Theo de Kovel en Mark de Boer.

‘Coaches moeten iedere dag iets nieuws bedenken voor problemen die iedere dag net even anders zijn. En ze kunnen putten uit hun ervaring, wat je kunt zien als “het archief van hun mislukkingen”. Met die woorden opende technisch directeur Peter Verlooy zaterdag het Trainerscongres op Papendal. De vier inleiders maakten ieder op hun manier duidelijk hoe individueel die oplossingen zijn.

 

Ruim 160 coaches schreven zich in voor dit congres onder het motto “Londen calling”. ‘Als je even met je ogen knippert zijn de Spelen begonnen’, zo waarschuwde Verlooy. Geen tijd te verliezen, dus.

Rico Schuijers: ‘Plak geen label op gedrag’

Voor het eerst heeft NOC*NSF een sportpsycholoog toegevoegd aan het team prestatiemanagers. De man in kwestie, Rico Schuijers, stelde in zijn lezing dat een van de grootste problemen van de coach het verschil is tussen het niveau van atleten tijdens trainingen en op wedstrijden. Sterke wisselingen in prestaties hebben bijna altijd een mentale oorzaak. Maar hij maakte ook duidelijk dat het te makkelijk is om sporters in te delen in mentaal sterke en zwakke persoonlijkheden. Want de verschijnselen zijn heel divers. Het kan bijvoorbeeld gaan om problemen met motivatie, met omgaan met spanning, met vermogen tot concentreren of om gebrek of juist teveel aan zelfvertrouwen.

‘Kijk liever naar het gedrag, naar het handelen van je atleet en plak geen label op hem of haar’, aldus Schuijers. ‘Maar zie het als eigenschappen die te trainen zijn.’

Het doel is een situatie waarin de sporter toegewijd is aan de taak, geloof heeft in z’n kunnen en zich er zo mee verbindt dat hij zich zelfs op z’n gemak kan voelen op het moment dat hij zich ongemakkelijk voelt. ‘Zoals je kunt leren om op een goede manier om te gaan met wedstrijdspanning.’

Schuijers hanteert daarbij de aandachtscirkels. Helemaal in het midden staat de atleet die zich volledig richt op zijn taak en helemaal in het hier en nu is. De tweede cirkel vormen directe aanleidingen om hem af te leiden: slechte weersomstandigheden, tegenstanders. In de derde cirkel bekruipen hem gedachten als: zo is het nu, maar eigenlijk had het zo moeten zijn (‘In de training kon ik dit wel en nu niet’). Vervolgens kan hij z’n aandacht verder verliezen door te gaan denken aan winnen of verliezen, of aan de gevolgen daarvan (reacties van anderen, niet halen van kwalificatie). En uiteindelijk kan dat leiden tot de vraag: ‘Wat doe ik hier eigenlijk’.Schuijers: ‘Sportpsychologen hebben programma’s om mensen te leren hoe ze hun gedachten zó kunnen controleren dat ze vaker in die eerste cirkel komen en alleen maar bezig zijn met waar het op dát moment om gaat: een prestatie leveren.’

Dan Pfaff: ‘Get your brain thinking’

Sprintcoach Dan Pfaff, coach van onder meer Donovan Bailey en Bruni Surin, in het verleden verbonden aan een van de Amerikaanse olympische trainingscentra. Thans is hij werkzaam voor UK Athletics als hoofdcoach op Olympisch Trainingscentrum Lee Valley in Londen – één van de twee centrale trainingscentra in Groot-Brittannië – en persoonlijk trainer van Christian Malcolm. Hij toonde zich een man die weinig op heeft met techniek in het algemeen, maar met de looptechniek des te meer. Onvermoeibaar en met grote precisie wist hij tijdens zijn workshop zijn visie op de sprint over te brengen op coaches en atleten.

De blik van Pfaff werkt als een röntgenstraal. Dat bleek toen hij in de indoorhal van Papendal enkele Nederlandse sprinters liet proeven van zijn manier van coachen. Hij analyseerde daarbij de totale loopbeweging: van de houding van het hoofd tot de afwikkeling van de voeten. Geen onderdeel van de anatomie bleef onbesproken.

Pfaff gebruikte high speed camera’s om van verschillende kanten beelden te maken van de atleten. Samen met de deelnemers aan de workshop analyseerde hij die beelden en gaf advies. De Amerikaan kon aan de hand van de beelden ook gevoeligheid voor blessures voorspellen en hij was opvallend direct in zijn commentaar.

Opmerkelijk was dat hij tijdens de training als fysiotherapeut de atleten onder handen nam en hen daarna direct de effecten van het manipuleren liet ervaren.

 ’s Ochtends gaf hij zijn visie op de biomechanische aspecten van de sprint. Daarbij kwamen onder andere acceleratie en snelheid aan de orde en de lichaamshouding van de sprinter tijdens start en loopfase. Hij visualiseerde aan de hand van een boom het gehele trainingsproces van wortel tot tak. De basis is de loopscholing, de stam bestaat uit onder meer circuit- en krachttraining en de vrucht is de sprint zelf.

Pfaff baseert zijn visie niet alleen op zijn ervaring met zijn beste sprinters, maar implementeert ook kennis uit andere sporten in de atletiektraining. Daarbij benadrukte hij dat er ook grenzen zijn aan wat een atleet aan nieuwe prikkels kan verwerken. Die heeft tijd nodig voor adaptatie en stabilisatie. Hij noemde als voorbeeld een olympisch atleet, die onder de spanning van de Spelen ‘opeens ging lopen als een pupil’.

Maatwerk is belangrijk, zegt Pfaff en hij toonde zich voorstander van intensief trainen. Hij noemde basketballers als voorbeeld, die een heel jaar trainen en slechts twee weken vakantie nemen. Ook atleten moeten iedere dag met hun sport bezig zijn. Is dat niet monotoon? ‘Nee, want eenzelfde oefening kan op talloze manieren uitgevoerd worden.’

Coaches moeten er niet naar streven om meer kennis te verzamelen, maar zichzelf de juiste vragen stellen. ‘Get your brain thinking. Kijk met meerdere mensen naar één atleet , juist met mensen met wie je het niet altijd eens bent en die je uitdagen.’

Nick Bideau: ‘Liever 160 dan 120 kilometer per week’

Op de wereldranglijsten van dit jaar op de midden- en lange afstand staat een opmerkelijk aantal jonge Australiërs. De man achter die progressie is Nick Bideau, die in het verleden onder meer Cathy Freeman en Sandy Richards, maar ook Craig Motram coachte en momenteel onder meer Benita Willis. Hij is tevens de partner van Sonya O”Sullivan. Bideau heeft daarmee ervaring met het trainen van atleten op afstanden tussen 400 meter en de marathon.

Kenmerkend voor zijn aanpak is het volume. ‘Ook voor atleten op de 1500 meter geldt voor mij al: 160 is beter dan 120 kilometer. Maar hoewel het voor de ene atleet net even anders kan zijn dan voor de ander, is 90 procent van het lopen aerobisch’, zo vertelde hij.

‘Er zijn maar weinig toplopers die minder dan 150 kilometer trainen. Als je dat niet kunt zonder geblesseerd te raken, moet je alternatieven zoeken die eenzelfde effect hebben, zoals zwemmen of fietsen.

Blessurepreventie staat hoog in zijn vaandel. Immers: atleten maken vaak de meeste progressie als ze langere tijd ononderbroken kunnen trainen. Bideau laat zijn mensen twee, maximaal drie harde trainingen per week doen, maar noemt het in dit kader ook noodzakelijk dat atleten minstens eens per week een rustige duurloop van anderhalf uur doen. Hij noemt dat tevens de beste training om het aerobe vermogen te verbeteren.

‘Maar train wel op het niveau dat ze hebben en niet op het niveau dat ze willen bereiken’, zei hij. ‘Laat het aantal kilometers nooit met meer dan tien procent per week toenemen. Zorg voor voldoende rust om te herstellen. En laat de atleten iedere tien tot twaalf weken nieuwe schoenen gaan gebruiken, al besef ik dat dat voor gesponsorde atleten makkelijker is dan voor anderen.’

Voor zijn eigen lopers kiest hij graag ruw terrein, met een zachte ondergrond, maar waar parkoersen dwingen tot het nodige wenden en keren.

Hij liet zien hoe hij in zijn trainingsschema’s voor de diverse trainingen (duurloop, interval, trainingen op de anaerobe grens en snelheidswerk) in verschillende kleuren gebruikte. ‘Dan kunnen wij als trainer en atleet in één oogopslag zien of we wel een goede variatie hebben gekozen.’

In de praktijktraining liet Bideau zien dat hij sterk individueel te werk kan gaan, ook als hij een groep traint. Meestal valt zijn trainingsgroep na de warming-up uiteen in kleine groepjes die elk in eigen tempo het programma uitvoeren. Wisselende tempo’s zijn een ander kenmerk van zijn trainingen. Hij ziet dat als een goede voorbereiding op wedstrijden in de midden-afstand. ‘Bovendien laat je een atleet dan voelen waar hij toe in staat is en geef je zelfvertrouwen.’

Åsmund Martinsen: ‘Slecht werpen hoef je niet te oefenen’

Voor de werptrainers was Åsmund Martinsen uitgenodigd, de trainer van de Noor Andreas Thorkildsen, die vanaf 2005 niet lager dan derde van de wereld heeft gestaan. Een winnaar heeft niet per definitie gelijk en zijn coach ook niet, maar het kijkje in de keuken viel niet te versmaden.

Martinsen gaf eerst een blok over techniek, daarna eentje over jaarplanning en oefenstof en tenslotte was er in de topsporthal een praktijkblok, waarbij drie Nederlandse topwerp(st)ers proefkonijn waren.

 De Noor vertelde dat trainer en atleet in 2003 het lef hadden om veel te veranderen, op theoretische gronden, maar dat ze zich vanwege de dalende resultaten zijn gaan concentreren op Andreas’ sterke punten. Andreas lijkt nogal veel invloed te hebben, volwaardig meebeslissend. Hij wil zelf niet met lichtere of zwaardere speren werpen., maar wil tegen de zin van de coach wel graag bankdrukken: ‘Tja, het is een jongen…’

Zijn sterke punten zijn zijn snelheid, flexibele schouder en lange pull, en in wedstrijden kan hij zeer goed ontspanning en focus afwisslenn. Ze zijn nu met de flexibiliteit van zijn heupen bezig, die heeft hij van nature minder.

Bij de oefenstof viel op dat hij pittige turnstof doet, aan de ringen bijvoorbeeld, en dat er loopwerk inzit waar de meesten van onze werpers van zullen schrikken. Martinsen streeft naar het in balans zijn van kracht- en techniektraining, je moet niet meer kracht hebben dan je kunt hanteren.

Hij hamert ook op gezond blijven – Thorkildsen werpt al jaren zonder ernstige blessures. In de jaaropbouw wordt meestal twee weken zwaar getraind gevolgd door een lichte week, waarbij Thorkildsen er zelf voor moet zorgen dat hij aan het eind van het zware blok moe is. Soms doet hij dan wat extra’s, soms juist wat minder. En als het regent gaan ze naar huis, dan werpt hij slecht, ‘en slecht werpen hoef je niet te oefenen!’

Bron: Atletiekunie
Teksten: Cors van den Brink, Weia Reinboud en Mariëtte Zeedijk.
Fotografie: Erik van Leeuwen.

 

De presentaties van de verschillende sprekers zijn hier te vinden.

Nieuws Overzicht